Arresten Grondwettelijk Hof (GAS)

De GAS-wet heeft al meermaals het voorwerp uitgemaakt van procedures voor het Grondwettelijk Hof.

De GAS-wet heeft al meermaals het voorwerp uitgemaakt van procedures voor het Grondwettelijk Hof.

Een eerste zaak werd beslecht met twee arresten van 23 april 2015 (nr. 44/2015 en nr. 45/2015) waarbij het Hof naar aanleiding van een beroep tot vernietiging heeft geoordeeld dat de GAS-wet grondwettig is in al haar onderdelen.

Daarnaast zijn er al ook al vijf arresten geveld naar aanleiding van enkele prejudiciële vragen. 

In een eerste zaak heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 16/2017 van 9 februari 2017 geoordeeld dat artikel 33 GAS-wet grondwettig is als het geïnterpreteerd wordt als een weerlegbaar vermoeden van toerekenbaarheid in hoofde van de houder van de kentekenplaat.

In een tweede zaak heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 8/2019 van 23 januari 2019 geoordeeld dat de politierechter voor de inbreuken bedoeld in artikel 3, 3° GAS-wet een administratieve geldboete moet kunnen verminderen tot onder het bij koninklijk besluit vastgestelde bedrag teneinde rekening te kunnen houden met verzachtende omstandigheden. 

In een derde zaak werd door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 56/2020 van 23 april 2020 besloten tot een ongrondwettelijkheid in zoverre de sanctionerend ambtenaar, of, in beroep, de politierechtbank niet over de mogelijkheid beschikt om een geldboete met uitstel op te leggen. 

De vierde en vijfde zaak betroffen beide procedures die handelden over de inbreuken bedoeld in artikel 3, 3° GAS-wet, de zogenaamde inbreuken stilstaan en parkeren.

De vierde zaak heeft geleid tot een arrest nr. 29/2021 waarbij het Hof op 25 februari 2021 heeft geoordeeld dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft daar de vraag berust op een kennelijk verkeerde interpretatie van de betrokken bepaling. De prejudiciële vraag handelde over artikel 29 van de GAS-wet en meer bepaald de formulering van het opschrift boven dit artikel. 

De vijfde zaak heeft geleid tot een arrest nr. 161/2021 dat op 18 november 2021 werd uitgesproken. Dit betrof een prejudiciële vraag over de artikelen 29 tot 32 van de GAS-wet waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft omdat de in het vonnis van de politierechtbank vermelde interpretatie van de wetsbepalingen onjuist is.
 

Rechtspraak
23 april 2015

Arrest nr. 44/2015 van 23 april 2015

Rechtspraak
23 april 2015

Arrest nr. 45/2015 van 23 april 2015

Rechtspraak
9 februari 2017

Arrest nr. 16/2017 van 9 februari 2017

Rechtspraak
23 januari 2019

Arrest nr. 8/2019 van 23 januari 2019

Rechtspraak
23 april 2020

Arrest nr. 56/2020 van 23 april 2020

Rechtspraak
25 februari 2021

Arrest nr. 29/2021 van 25 februari 2021

Rechtspraak
18 november 2021

Arrest nr. 161/2021 van 18 november 2021